33. “Op reis met de Special Party” 1

 

Afbeelding (82) - kopie

“Special Party” werd het genoemd waarin krijgsgevangenen Officieren werden vervoerd op de Hellships van het Japanse Keizerlijke leger.

Nederlands- Indië werd geteisterd door het Japans geweld op alle eilanden, wij kennen de laffe aanval op Pearl Harbor 7 december 1941 door Japans geweld op de Amerikaanse basis.  De geallieerden hebben samen geprobeerd het geweld te stoppen onder de naam ABDA ( Amerika, Britisch, Dutch, Australië) is jammerlijk niet gelukt. Direct na 27 februari 1942  “Slag in de Javazee” is eigenlijk slag gewonnen door het Japans geweld, gevechten met het Japanse leger waren nutteloos, er werd nog slag geleverd op de Bandoengse hoogvlakte bij de Tjiaterpas en rondom Bandoeng, nadat de Japanners dreigden om Bandoeng plat te bombarderen is op 8 maart 1942 de capitulatie getekend op Kalidjati dat al in Japanse handen was. Alle KNIL militairen werden krijgsgevangen gemaakt en kwamen onder barre omstandheden kwamen zij op Sumatra, Thailand, en Indische eilanden terecht en werden onder dwang tewerk gesteld. Zo ook de hoge Officieren en zelfs de Gouverneur Generaal Tjarda van Starkenborchwerd Stachouwer krijgsgevangen gemaakt, en met hem de Legercommandant Hein Ter Poorten. Afbeelding (19)

Luitenant-Generaal Hein ter Poorten

Luitenant-Generaal Hein ter Poorten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Met de  Pacific Maru (ongeveer 4000 ton, soms aangeduid als Maru Roku) die vertrok op 28-12-1942 met 350 krijgs­gevan­genen uit Batavia (10e Bataljon-kamp) naar Singapore. Het trans­port van krijgsgevangenen betrof hier o.a. hoge Neder­landse burgerlijke en militaire autoriteiten met de rang van kolonel en hoger, de zogenaamde Special Party (47 ­officieren en hun 24 oppassers) Hiertoe behoorden Gouver­neur Generaal  jhr mr A.W.L.Tjarda van Starken­borgh Stachou­­wer en luitenang-generaal H. ter Poorten;  zij werden met personenwagens en vrachtauto’s naar Tandjong Priok gebracht, op de kade van de Stoomvaart Maat­schap­pij Neder­land (zij gingen op 27-12-1942 aan boord). Naast de Special Party waren er nog “gewone” krijgs­gevan­genen aan boord (die later naar Thailand gingen).  Het schip was ver­der volgeladen met Japanse soldaten. Op 30-12-1942 kwam het schip aan in Singapore; de krijgs­gevangenen werden overgebracht naar het Changi-kamp. imageproxy (1)

Pacific maru

Pacific maru

588b54535f3cc1f63e64ec4c_map_changi_1942

Majoor-Generaal Pieter Scholten schreef in zijn boek, “Op reis met de Special Party”   de mensonterende krijgsgevangentijd van de Officieren op Taiwan en Mantsjoerije ( China). unnamed   Maar ook de verschillende zeereizen die Officieren als krijgsgevangen maakten op de zogenaamde Japanse Hellships,  vanuit Java naar Singapore en vandaar via Japan Modji naar Taiwan, waar zij een lange tijd werden gevangen gehouden op de Japanse kampen en op heel Taiwan versleept, om als laatste weer via Modji naar Mantsjoerije te eindigen.   Pieter Scholten geboren 15 januari 1891 te Enkhuizen werd in 1911 in de rang onderofficier met 1 oktober toegelaten tot de hoofdcursus voor het volgen van de opleiding tot 2e luitenant de Infanterie in Nederlands-Indië, In 1912 slaagde hij voor het overgangsexamen van de hoofdcursus in Kampen en legde in augustus 1913 met goed gevolg het examen tot 2e luitenant af. Hij werd bij Koninklijk Besluit van 17 september van dat jaar tot de rang benoemd bij het Indische leger.  Pieter Scholten vertrok op 28 februari 1914 met het stoomschip Oranje naar de Oost en werd, in Indië aangekomen, ingedeeld bij het 21ste bataljon. 1914 UITREIS * dat 28 Februari van Amsterdam naar Batavia vertrekt

download

S.S. Oranje

Niet lang daarna werd hij overgeplaatst bij de troepenmacht in Atjeh  en in juli 1916 ingedeeld bij het tweede garnizoensbataljon aldaar. In november van datzelfde jaar werd hij bevorderd tot eerste luitenant en in februari 1918 overgeplaatst naar Samalang. Na een verlof in Nederland in 1921 en na terug gekeerd zijnde werd hij benoemd tot Bataljonsadjudant en geplaatst bij het negentiende bataljon  Infanterie te Malang. Werkzaamheden in Indië Scholten nam in 1926 deel aan het toelatingsexamen voor de Hogere Krijgsschool, en werd in maart van datzelfde jaar  toegelaten tot deze instelling en in mei 1927 bevorderd tot kapitein. Werd gedetacheerd aan de krijgsschool voor de tijd van drie jaar en kwam in september in Nederland aan. Op 17 september 1930 keerde hij per Sibajak naar Indië terug, waar hij  gedetacheerd werd bij het hoofdkantoor van de Generale Staf en ingedeeld bij het subsistenkader te Bandoeng. Scholten werd nu eerst overgeplaatst naar Malang en in oktober 1931 overgeplaatst naar Atjeh, waar hij werd ingedeeld bij de Marechaussee te Lamb Meulo. December 1933  kwam hij terecht bij het subsistenkader  te Bandoeng en ter beschikking gesteld van het hoofd van de generale staf en met ingang van 31 mei 1934 werd Scholten geplaatst bij de Generale Staf en ingedeeld bij het hoofdkantoor.  In december 1935 verscheen van zijn hand in het Indisch Militaire Tijdschrift een artikel genaamd  Het verzet te Lhong, over de krijgsverrichtingen van luitenant Kooistra bij het verzet van Longh van 23 november tot en met 29 december 1933.  Scholte was ook lid van het hoofdbestuur van de Nederlandse-Indische officiersvereniging (1935) Scholten werd bevorderd tot majoor en kreeg met ingang van 1 december 1936 wegens zes jaar onafgebroken dienst als officier een verlof van acht maanden naar Europa;  hij was toen commandant van het eerste bataljon te Magelang. Met ingang van 28 februari 1938 werd Scholten bevorderd tot luitenant-kolonel en hij keerde op 29 juni van dat jaar per Marnix van St. Aldegonde  naar Indië terug, waar hij werd benoemd tot plaatselijk militair commandant (van het R.H. 21ste bataljon) te Djokja.  Hij werd in juli 1938 ontheven van deze functie,  overgeplaatst naar het eerste bataljon te Magelang en ter beschikking gesteld van de commandant aldaar. Met ingang van 15 augustus 1938 werd Scholten overgeplaatst naar de Generale Staf en ingedeeld bij de staf der tweede divisie te Magelang, als hoofd van die staf en gedurende deze tijd à la suite van zijn wapen gevoerd. In december van dat zelfde jaar werd hij van de tweede divisie overgeplaatst bij het dertiende bataljon te Malang en met ingang van de dag van overname benoemd tot commandant van dit bataljon. Hij werd vervolgens benoemd tot waarnemend commandant van het zesde regiment infanterie te Malang en met ingang van 31 januari 1940 aangesteld tot territoriaal commandant van Ambon.Scholten werd een Japanse krijgsgevangene na 8 maart 1942, Pieter Scholten - kopie Pieter Scholten - kopie (2) en schreef die tijd in zijn boek

 

 

 

 

 

met andere officieren die ook te samen werden vervoerd op de Japanse Hellships naar respectievelijk Singapore, Japan ( Modji) Taiwan en Mantsjoerije.

Camp Changi

Camp Changi Singapore

De officieren werden naar 10 dagen vanuit Changi Jail vervoerd met de Hellship Aki-Maru naar een onbekend doel. 2 Later bleek het Japan te zijn in Modji werden zij geembarkeerd 6 dagen zaten de officieren in Moji

exacte route an de Aki-maru naar Japan

exacte route an de Aki-maru naar Japan

De Aki Maru 1 (11.409 ton, 1939) vertrok op 10-1-1943 uit Singapore naar Japan met 52 hoge officieren en hoge bestuursambtenaren uit Nederlands-Indië, de zogenaamde Special Party (uit Batavia in Singapore aange­komen met de Pacific Maru). De Aki Maru was een snel schip, dat geen escorte nodig had ter bescherming tegen geallieeerde onderzeeboten. De groep bestond uit 34 prominenten en 18 oppas­sers (volgens Stubbs 56 Nederlanders, 16 Engelsen, 1 Australiër en 1 Amerikaan).

Op 19-1-1943 kwam het schip aan in de haven van Moji (Japan); hier ging het schip voor anker; de volgende dag (20-1-1943) ging de Special Party aan boord van enige prauwen en na een twee uur durende tocht werd de Special Party afgezet bij een steiger van een fabrieksemplacement vol treinen en kranen, behorende bij een grote staalgieterij (Inata). Na een half uur lopen bereikten de mannen een soort internaat, waar de Special Party twee kamers (ieder 14 personen) kreeg toegewezen. In hetzelfde gebouw zaten enige geallieerde krijgs­gevangenen afkomstig van getorpedeerde schepen.

De oorspronkelijke bestemming was Formosa, maar in verband met het gevaar van onder­zee­boten werd naar Japan gevaren.

N.B. Op 25-1-1943 werd de Special Party alsnog naar Formosa gebracht met de Zankou Maru, waar zij werden geïnterneerd in het Karenko-kamp, samen met de hoge Amerikaanse en Engelse officieren en be­stuurs­­amb­tenaren.

De Zankou Maru vertrok op 25-1-1943 met 52 krijgs­gevangenen uit Moji (Japan) naar Taiwan (Formosa); het betreft hier de groep van Nederlandse hoge bestuurlijke en militaire autoriteiten, de zogenaamde Special Party (deze was op 19-1-1943 met de Aki Maru 1 van Singapore in Japan aangekomen).

Op 30-1-1943 kwam het schip aan in Takao (Formosa);  de krijgsgevangenen werden per trein, vrachtauto en bus overgebracht naar het kamp Taiwan 4B, Karenko, waar sinds augustus 1942 de Ameri­kaanse en Engelse hoge bestuurlijke en militaire autoriteiten reeds gevangen zaten .

Afbeelding (16) FormosaCamps-661x1024

 

 

 

 

 

 

 

 

Krenko, Karengko, Kamp 4 (officierenkamp)

open van 17-7-1942 tot 15-8-1945

Ligging

NB 23 58, OL 121 36. Karenko lag aan de oostkust van het eiland, bij de stad Hualien. Het kamp bestond uit een gebouw van de Amerikaanse zending, met twee verdiepingen; het lag ongeveer 2 km van de kust verwij­derd.  Hier werden alle geallieerde prominenten geïnterneerd,  Amerikanen,  Australiërs,  Engelsen en Neder­landers,  de zogenaamde Special Party

Afbeelding (18) Het kamp Karenko op Formosa was mooi gelegen op ongeveer twee kilometer van de kust. In het goed ingerichte,  twee verdiepingen hoge gebouw was aanvanklijk een Amerikaanse zendingspost gevestigd geweest, daarna werd het een Japanse kazerne. In de gangen hingen nog enkel gosdienstige spreuken. Een groot voorterrein gaf ruime gelegenheid tot wandelen. ’s Nachts was het er dikwijls koud door de uit  het oosten waaiende wind. Soms konden we het geruis van de zee horen. De gebouwen waren gelegen binnen een groot vierkant van ongeveer 135 meter. Daarom heen een hoge muur, waarop prikkeldraadversperring. Vanaf de achtergalerij van de bovenste verdieping konden we een brug en een stuk van een rivier zien. Op enige afstand beneden ons lag een school. Helemaal afgesloten van de buitenwereld voelden wij ons niet. Reeds bij aankomst waren de magere Amerikanen ons opgevallen. Het leken een stel scharminkels. Ze hadden vanaf hun aankomst op 17 augustus 1942 van een miniumrantsoen moeten leven. Ook de Britten, die op 8 september arriveerden, waren er niet beter aan toe. Hoe erg de voedselsituatie in Karenko was, beseften wij pas toen wij enkele dagen lang het summiere eten hadden genuttigd, waarbij in de eerste twee dagen nog wat ingewanden van slachtbeesten uit een conservenfabriek in de avondsoep dreven. De verstrekking van deze “lekkernij” werd daarna gestaakt. Ook het Benjobezoek (Toilet)  bleek hier zeer onaangenaam. Het was namelijk juist bij de toiletten, dat de Japanse soldaten ons het meest een pak slaag uitdeelden. Door de kou en het ruime soeprantsoen waren velen gedwongen in de nacht de benjo op te zoeken. Hun hoge nood was wel te merken aan het spoor, dat zij op de achtergalerij van de bovenverdieping achterlieten.  De Indische gewoonte getrouw hadden velen van ons een fles aangeschaft voor gebruik op de benjo.

Benjo Karenko

Karenko- wasplaats – Benjo

Speciaal gebruik ik deze tekeningen van een krijgsgevange officier  van Generaal majoor Henri Johan Diederik de Fremery krijgsgevange in de zelfde kampen als officier op Singapore, Taiwan ( Formosa)  en Mantsjoerije, Hoten, Mukden (China) Deze  tekeningen zijn gemaakt gedurende zijn internering in het krijgsgevangenkamp te Cheng Chia Tun ten Noorden van Moekden in Manchurije van 14 oktober 1944 tot en met 20 mei 1945 en daarna te Moekden van 22 mei tot en met 30 augustus 1945. De tekeningen geven een beeld van het leven eerst als vluchteling en al snel als krijgsgevangene tussen 1942 en 1945. Het merendeel van de tekeningen betreft het leven van de krijgsgevangenen in de kampen en de transporten tussen de kampen in Zuidoost Azië. Het betreft: Singapore (Changi), Formosa (Heito, Karenko, Tamasata-Tamado, Shirakawa), Mukden (Cheng Chia Tun-Hoten), Filippijnen (Luzon-Tarlac). Intussen, schrijft Scholten in zijn verhaal verder, hadden wij als nieuw-aangekomen een nummer gekregen. Bij deze plechtigheid werd ieder  van ons een lapje wit goed verstrekt, waarop in Japanse karakters naam, rang, en nummer vermeld stonden. Het moest altijd zichtbaar op de linkerborstzak van de jas gedragen worden.  Ook duimafdrukken werden ons afgenomen. In groepjes van tien werden wij, ieder met een blokje hout met ons nummer aan een touwtje om de hals bengelend, gefotografeerd. De prominten afzonderlijk. 5 februari was algemene klapdag, Ilgen kreeg een mep in het gezicht omdat in zijn kamer een stofje gevonden was. Gouverneur A.I. Spits van Sumatra’s oostkust kreeg drie oorvegen, omdat hij in de houding staande zich iets verplaatste om de scheldwacht te laten passeren. Kolonel Kamps ontving een pets voor het boek in zijn hand, toen hij voor een Japanners boog. Eindelijk mochten we op 8 februari  de kamers verlaten en maakten wij op het grasveld het morgenappel mee. Op commando saikeirei moesten alle gevangenen een diepe buiging maken in de richting van het keizerlijke paleis, die door een paal- met Japanse karakters- in de grond was aangegeven. Hierbij betuigden wij dank voor de veiligheid van ons leven. Dat was althans wat de Japanners ermee voor hadden. Wij murmelden daarbij enkele zeer onvriendelijke woorden over onze weldoende gastheer. Het was op deze dag,  dat wij  generaal majoor R.T. Overakker en de kolonel G.F.V. Gosenson,  territoriale commandanten van respectievelijk Midden-Sumatra en Atjeh en Onderhorigheden, ontmoetten. Laatstgenoemde zond op de mededeling van de legercommandant van de overgave op 8 maart 1942 namens beiden het Bandoeng ontvangen telegram: ‘Je ne veux pas’

Generaal-Majoor R.T. Overakker

Generaal-Majoor R.T. Overakker

Kolonel G.F.V. Gosenson

Kolonel G.F.V. Gosenson

 

 

 

 

 

 

 

 

Op 28 maart moesten ook zij zich overgeven en op 8 september 1942 kwamen zij met gouverneur Spits, generaal-majoor H.J.D. de Fremery, kapitein ter zee G. Bozuwa, sergeant J.M. Verkerk en matroos D.P. Seels-beide laatsten als oppassers-via Singapore te Karenko aan.  De Fremery en Bozuwa waren op 6 maart 1942 in de Wijnkoopsbaai ( zuidwest van Java) aan boord gegaan van de Poelau Bras. In het donker vertrok het schip naar Ceylon met 250 mannen, vrouwen en kinderen die verlof hadden gekregen Java te verlaten Haar bemanning bestond uit een vijftigtal koppen. Op 7 maart te 11.45 uur werd het schip door negen Japanse vliegtuigen aangevallen op een 200 kilometer west van Zuid-Sumatra. De Poelau Bras ging ten onder. Van de twaalf reddingsboten kwamen er slechts drie te water. De geredden landen op 11 maart te Kroë aan de zuidwestkust van Sumatra.

Het slaan in Karenko ging onverminderd voort. Vrijwel geen dag ging voorbij of er werd iemand het slachtoffer van Japanse loshandigheid. Generaal Ter Poorten noch generaal Percival van Singapore ontkwamen hieraan. De Japanners vierden hun lusten bot op onze 405 koppen tellende groep zonder onderscheid te maken ten aanzien van prominenten en minder-prominenten en hun 136 oppassers.
Aan de Special Party werd meegedeeld, dat wij met ingang van 9 februari op de farm moesten werken, waar het grasland reeds door onze geallieerde voorgangers tot bouwland was omgespit. De Amerikanen waren er begin oktober 1942 de initiatiefnemers geweest. Toen hadden zij Baggy Pants ( scheldnaam voor een japanse commandant)  verzocht om een stukje grond binnen de kampmuur als hun privétuin te mogen bebouwen. De Japanner ging echter verder en kondigde op een vergadering met de squadchiefs de ontginning en bebouwing van een buiten het kamp gelegen farm aan.  Boots deelde toen mee, dat hij een dergelijk bevel van de commandant van alle kampen te Taihoka had ontvangen. Deze had daartoe weer vergunning verkregen van het Japanse hoofdkwartier te Tokio. Hoger was hij maar niet gegaan! In elk geval moesten er tomaten, wortelen, sweet patotoes, bonen, aardnoten, uien, en dergelijke worden verbouwd. Bovendien zouden konijnen, geiten, kippen, en varlens aangekocht en gefokt worden. Eén procent van ons maandsalaris werd in een fonds van 7.000 yen voor aankoop van fokdieren, bouw van stallen en hokken, voor timmermansgereedschap, mest, zaad, schoppen, patjols, harken enzovoort. Het landbouwbedrijf zou in een grote vlakte achter de kampheuvel worden ontgonnen, de beestenfarm zou in een hoek van ons kamp komen. Om de zaak wat op te vrolijken besloot Boots de bijeenkomst  met de mededeling.dat op 1oktober 1942 een Amerikaanse onderzeeboot een Japans transportschip met 1500 krijgsgevangenen in de Zuid-Chinese Zee tot zinken gebracht had.  Driehonderd van hen waren door de ondere Japanse schepen gered en verbleven thans in Tokio.

Lisbon-Maru

Lisbon-Maru

Het was het troepenschip Lisbon-Maru die werd met aan boord 1800 Britisch soldaten getorpedeerd op 1 oktober 1942 op de Zuid-Chinese zee. Het was de Amerikaanse onderzeeboot USS-Grouper die de Lisbon-Maru liet zinken.

exacte plaats van torpedering

exacte plaats van torpedering

Submarine USS Grouper

SS-214  Submarine USS Grouper

Grouper fired 6 Mk 14 torpedo’s at the Lisbon Maru after tailing her for a long time.
Op 9 februari rukte het grootste deel van de Secial Party voor het eerst mee uit naar het ontginningsterrein. Generaals. gouverneurs, vertegenwoordigers van Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden, van zijne Majesteit de koning van Engeland, van de President van de Verenigde Staten van Noord-Amerika, zij liepen daar met gereedschappen over de schouder, gekleed in vreemdsoortige tenu’s, de poort uit en trokken langzaam op naar het terrein, dat een tiental minuten lopen van het kamp lag. De meest opvallende was wel de Amerikaanse kolonel Sledge, die gezworen had baard nog hoofdhaar te zullen te laten knippen alvorens we bevrijd werden. Het haar had hij in een wrong vastgebonden op het hoofd. Hij was gekleed in een matrozenpak, het enige dat hij nog als bovenkleding bezat. Het was was inderdaad merkwaardig dat geen der andere Amerikanen hem met kleding hielp, terwijl sommigen van hen zelfs drie uniformen bij zich hadden. Dan waren de Nederlanders wel veel socialer ingesteld. Afbeelding (20) Veel plezier beleefden wij op 14 februari, toen de Amerikanen Valentine’s Day vierden. die dag kwam er namelijk een pak Japanse kranten binnen. Grote vreugde heerste alom toen onze vertalers, de kolonels Hoffman en Wood, ons uit de Nippon Times van 5 februari 1943 voorlazen, dat het Duitse leger bij Stalingrad krijgsgevangen gemaakt was. Hiervoor zou in Berlijn officieel vier dagen gerouwd worden. Een keerpunt in de oorlog. Voor ons een mijlpaal in de gevangenschap. Voorzover men niet ernstig ziek was, moest iedereen in ons kamp aan het werk gezet worden. Ook de prominenten. Onze G.G. en generaal Ter Poorten werden belast met hoeden van 22 zwarte geiten, die van ons geld gekocht waren. Ook brigadiers en kolonels boven de 55 jaar werden ingedeeld bij de geitenploeg. Meestal geschiedde het hoeden met z’n tweeën. Elk paar werd na een uur afgelost. De geiten moesten elke dag naar de heuvels bij ons kamp gejaagd worden. Men moest erop letten, dat de dieren geen escapades maakten. Ook was het af te graven terrein door de Japanners in vakken verdeeld. Owee als een sik in een verkeerd vak stond. Dan trad de Nipponse gerechtigheid tegen de arme hoeder op! Ook jhr. Van Starkenborch liep op een keer een klap op. Hij had niet gemerkt, dat de door hen reeds gegroette wacht inmiddels afgelost was. Door de nieuwe man werd hij hardhandig aan zijn buigplicht herinnerd. Afbeelding (21) Op 1 april 1943, het was geen aprilmop, kregen wij het bericht dat een groep van in totaal 87 prominenten, generaals, gouverneurs, en enige civiele hoogwaardigbekleders, benevens 39 oppassers die niet voor de officiren maar voor de Japanners moesten werken, naar een andere kamp moest vertrekken, 288 man, 191 officieren en 97 oppassers zouden in Karenko achterblijven.

Alidius_Warmoldus_Lambertus_Tjarda_van_Starkenborgh_Stachouwer

Tjarda_van_Starkenborgh_Stachouwer

De groep reed per trein naar Tamasata, ongeveer 120 km ten zuiden van Karenko. Met hen ging ook jhr. Van Starkenborgh.  In het kamp had hij een uitstekende naam verworven, vooral bij de Amerikanen. Een van zijn Amerikaanse squadgenoten zei eens tegen mij: ‘Hoe meer ik van deze gouverneur-generaal zie, hoe meer ik hem bewonder.’  Deze genegenheid voor onze lanvoogd kwam kwam ook wel, doordat mevrouw Van Strakenborgh-Malburg Amerikaanse is. Ook waren er in ons kamp enkele officieren,die de familie Malburg te Baltimore goed kenden. Qua lichaamsbouw geen groot man, was onze G.G. het in alle andere opzichten wel. Als bestuurder van een rijk van 70 miljoen mensen moest hij opeens in een dergelijke omgeving als de onze gaan leven. Dat zou iedere man breken. Hij werd er slechts groter door. Altijd correct tegen hoog en laag. Vriendelijk en gemakkelijk in de omgang. De beste man die ik ooit in mijn leven ontmoet heb. Het meest hebben de krijgsgevangenen hoe dan ook geleden tijdens het reizen per schip of met de trein naar een andere bestemming. Waar dan ook, men wist nooit waar zij terecht zouden komen. Ander kamp betekende ook vaak andere en strengere regels opgelegd door de Japanse bewakers en hun commandanten. Zo ook op de eerste paasdag was het zonnig weer . ‘Happy Eastern’ wensten wij elkaar toe. Het werd echter een dag van onrust. De Amerikaanse kolonel-timmerman Ray M. O’Day kreeg opdracht 1400 labels te maken. Zouden wij gaan verhuizen? Velen vreesden het ergste. Kolonel A. Struivenberg citeerde daarop het volgende: De mens lijdt vaak het meest Door het lijden dat men vreest, En dat nooit op komt dagen Zo heeft hij meer te dragen. Dan God te dragen geeft, Het leed dat is, drukt niet zo zwaar Als vrees voor allerlei gevaar. En komt het eens in huis, Dan geeft Hij kracht naar kruis. Meer sympathie hadden wij voor de vijf Nederlandse en 25 Amerikaanse oppassers, die op diezelfde dag naar het berucht Heitokamp bij Takao werden gebracht. De Nederlandse oppassers  Schubert, Leeuwenburgh, Baier, Bijkerk, en Van Delden moesten er met hun Amerikaanse lotgenoten stenen aandragen en in suikerriettuinen werken. Hun kamp was volgens generaal De Fremery en kolonel Bozuwa, die er op doorreis naar Karenko logeerden, van bamboe opgetrokken bij een zandvlakte waar de wind constant woei.

Cees Marinus Leeuwenburgh

Cees Marinus Leeuwenburgh

Het was Cees Marinus Leeuwenburgh die als oppasser van de kolonel Kuilenburg die mee moest naar het Heitokamp eerder schreef ik over Cees Leeuwenburgh op mijn site op (29) zijn verhaal als oppasser bij de “Special Party” Cees was ook bekend van de plantages op Oost-Java waar Rubber, Koffie, en Cacao, werd verbouwd.
Cees Leeuwenburgh - kopie Schetsen uit het Heito kamp getekend weer door generaal-majoor Henry Johan Diederik de Fremery een uitstekend tekenaar van de situaties in de verschillende kampen waarin hij krijgsgevangen zat.

Heito camp 1 MUSE01_116108_29, 10-06-2004, 11:40, 8C, 2676x1972 (2+2240), 100%, MuseonSchetsbo, 1/120 s, R61.0, G41.9, B49.0

 

Voor ons kwam het tijdstip van inpakken op 15 mei. Uit de labels konden wij niet opmaken waarheen we zouden gaan. Er stond wel een plaatsnaam op vermeld, maar die kwam op onze kaart-een blad uit een atlas- niet voor. De hokken van de dieren werden afgebroken en tot bundels bijeen gebonden. Voor de geiten, kippen, en konijnen werden kratten getimmerd. De varkens zouden niet meegaan, wat wij een goed teken vonden: wij zouden die in soep terug zien. Dit werd natuurlijk een grote teleurstelling, want op een paar na werden de tien zwijnen aan burgers in Karenko verkocht. Wij kregen zes varkenskoppen en 24 poten in de soep. Ons plezier om een farm van ons eigen geld op te zetten en te onderhouden was voorgoed bedorven. Na maanden hard werken kregen wij slechts eieren voor de zieken, de rest ging naar de Japanners.
Shirawaka Kamp
Op 7 juni 1943 om 9.50 uur had de afmars uit het Karnkokamp plaats, nadat ieder van ons vijf broodjes, een blik corned beef en twee Japanse blikjes met vlees ontvangen had. Een rantsoen voor vijf kilometer naar de haven. Als handbagage had ik, als enige, een zinken emmer, die ik aan de linkerhand droeg, en waarin oude schoenen, flessen, potjes e.d. Onze ransels droegen Toorop en ik aan een pikoelan. Bij de haven aangekomen waar een kustvaartuig, de Hozan Maru, van 2375 ton, op ons lag te wachten moest ik met moeite mijn verkrampte vingers losmaken van het hengsel van de emmer. Omstreeks 12 uur gingen wij aan boord. Gelaten hoorden wij de kampcommandant, luitenant Kojima, ons toespreken, eindigende met het afschuwelijke: ‘Take good care of your health’.  Alles in slang (sleng)  vertaald door Bob, de nieuwe tolk.

Hozan-Maru

Hozan-Maru

Daarna verdwenen de generaals in het achterruim, de andere in het voorste ruim, waar we als vee in groepjes van twintig man in de rechthoeken van 4,30 bij 3,50 meter werden geduwd;  twee etages boven elkaar met afstand van 70 cm. Om 16 uur liet de in 1907 gebouwde Hozan Maru het anker vallen in de baai van Sao.

 Hozan-Maru

Hozan-Maru in de baai van Sao

Een klein uur daarna volgde de ontscheping in sampans. Na een kwartier door het stadje gelopen te hebben onder de grote belangstelling van de bevolking kwamen wij op het station aan. De trein was er nog niet, zodat wij op straat gingen zitten onder het toeziend oog van steeds meer mensen. Totdat de Japanners er een stokje voor staken en de sirenes lieten loeien, waarop de massa uiteen stoof. Eerst om 23 uur konden we instappen. Opeengepakt zaten wij op dicht op elkaar geplaatse en voor ons veel te kleine banken, waartussen bovendien de handbagage lag opgestapeld. De ramen en schermen bleven dicht. het stonk er verschrikkelijk, van slapen kwam niets. Elke keer als de benjobezoeker de deur opende van het toilet, woei er een walm door de wagons. Om 1 uur reden we door Taihoku. Na het noordelijk deel van Formosa gerond te hebben vervolgde de trein zijn route naar hjet zuiken langs de westkust. Ook overdag zorgde de kenpeitai-onderofficier ervoor dat alles dicht bleef. Om half tien ’s morgens stopte de trein op een groot station. Het bleek Kagi te zijn. Nu is het Chiayi

Station Kagi Chiayi

Station Kagi    (  Chiayi  )

station Kagi ( Chiayi )

station Kagi   ( Chiayi )

Hier werd de medical squad met de draagbaren vervoerde zieken overgeladen op een vrachtwagen, die naar het nieuwe kamp reed. Een station verder stapten wij over in twee suikerriettreintjes op smalspoor. We  zaten op de harde bodem van de open wagons, die ons tijdens de boemelrit, die tegen twaalfen begon steeds meer pijn veroorzaakte. Eerst reden we door een vlakte in noordoostelijke richting, daarna het glooiende heuvelterrein in. Ook hier was grote belangstelling van de bevolking. Op elk station stonden schoolkinderen opgesteld. Tijdens een halte bij een suikerfabriek kwamen Japanse schonen enorm grote watermeloenen aandragen. Niet voor ons echter, doch voor de Japanse soldaten. Wat een teleurstelling!  Om 14 uur kwamen wij te Shirakawa aan, waar de lachende luitenant Kamashita ( Harod Loyd) ons stond op te wachten. Na een mars van 3,5 km stapten we om 14.30  doodop het kamp binnen. Afbeelding (23) Het laatse deel van onze tocht ging door een laan met mangabomen. We vulden onze zakken met de nog onrijpe vruchten, een meevaller. Nauwelijks waren we op het gras neergevallen of we moesten weer in lange queue staan voor de thee. Terwijl een tropische regen het hele kampterrein onder water zette en wij in onze barakken met moeite droog bleven vanwege de vele lekken, kreeg ieder van ons drie pisangs, wat soep en rijst. Ondanks zijn mooie naam,  ‘helder water’  maakte Shirakawa op ons geen goede indruk. Voor de generaals was een nieuwe barak gebouwd, maar de anderen  werden in oude loodsen ondergebracht. Alle gebouwen waren van hout met gaten in de vloeren. De constructie was stevig genoeg om aardbevingen te weerstaan. In totaal waren er zes barakken, waarvan vier grote achter elkaar lagen, gescheiden door grasvelden. Door het hele kamp, ook tussen de barakken, liepen draineringsgoten, zie bovenstaande tekening.

Shirakawa was kamp 4

Shirakawa was kamp

Karenko was hiermee vergeleken een mooi gelegen en goedgebouwd kamp. Het meest deprimerend echter waren de ijzerdraadversperringen en de halve meter daarachter opgestelde hoge schutting van gevlochten bamboe. Men kon niets van het landschap buiten het kamp zien. In de barakken was geen drinkwater beschikbaar. Men moest volstaan met water van de wasplaats, dat absoluut onbetrouwbaar was. Het moest eerst gekookt worden. de eerste twee weken sliepen we op de kale planken vloer. De lokaal vervaardigde bamboerustbanken, die wij daarna ontvingen, waren onbruikbaar wegens het ontbreken van bedekking en de grote ruimten tussen de dwarsverbindigen. Er moesten zeven officierssquads en twee oppasserssquads gevormd worden. Op het algemeen verzoek van de Nedelandse collega’s werd ik chief van de 7e squad. Dit was echt geen erebaantje. De werkzaamheden waren dikwijls onplezierig. De squadchief was schakel tussen zijn squad en de Japanners. Op de morgen-, avond – en nachtappels stond hij op de  rechtervleugel van zijn groep om in het Japans bijzonderheden te rapporteren aan de Japanse officier van de dag. Dat ging dan bij voorbeeld als volgt:  ‘kiotsuke,  kashira migi,  naore,  dai,shichi han, so in san ju hachi mei,  jiko nashi, bango;   gansei jin in,  san ju hachi mei,  kashira naga,  naore,  wakare. In het Nederlands achtereenvolgens:  ,geeft acht,  hoofd rechts,  staat,  dit is de 7e squad, de sterkte is 38 man,  geen bijzonderheden,  nummeren;   de sterkte is dus 38 man,  hoofd links,  staat, inrukken’.  Verder  moest ik zorgen voor het aantreden van de groep, wij moesten uitrukken om te werken; ik bracht verzoeken over, maakte opstellen, kreeg uitbranders met af en toe gestomp, woonde conferenties bij en moest de harmonie in de squad trachten te handhaven, wat met een dertigtal kolonels  niet eenvoudig was. De barak had geen zolder. Dit had het voordeel, dat wij het regenwater uit de lekken rechtstreeks konden opvangen. Het regenseizoen waarin wij zaten, bracht naast veel ongemak dan ook mee, dat wij overvloedig water hadden, dat wij in blikken en veldflessen bewaarden. Overigens hadden de generaals de meeste last van de modderpoel. Slechts door van steen tot steen te springen konden zij hun latrine bereiken, De generaals De Fremery en Cox wisten met sintels dit modderpad tot een behoorlijk begaanbare weg te scheppen. Eten halen uit de keuken was voor niemand een pretje. Het kostte heel wat vaardigheid om zodanig te laveren dat de emmers met inhoud veilig in de barakken belanden. Opvallend was de grootte van het hospitaal. wij vroegen ons af of dit verband hield met de ongunstige ligging van het kamp, onder meer door de moerassige omgeving, het grote aantal ratten, malariamuskieten, vliegen, en het gebrek aan goed drinkwater. Luitenant Kojima werd al spoedig afgelost door de chagrijnige kapitein Imamura, destijds ook commandant te Tamasata. Enige dagen na onze aankomst kwam de veestapel van Karenko aan. Voor deze geiten, konijnen, en kippen moesten weer hokken in elkaar getimmerd worden. Met hen kwam ook de bibliotheek, aangevuld met boeken van de Young Men’s Christian Association te Tokio. De Amerikaanse kolonel Ward, de Australiër Kent Hughes en Van Kuilenburg traden als bibliothecarissen op. Eerst in Shirakawa kregen wij gelegenheid aan de generaals te vragen hoe het hun in Tamasata was vergaan. Deze groep van 117 man, op 5 april 1943 te 8.30 uur in vier afgeschermde wagons van Karenko vertrokken was om 16 uur te Tamasata aangekomen, Tamasata ligt ten oosten van het eiland Formosa aan de kust. Afbeelding (22) De commandant van alle kampen op Formosa bij de aankomst aanwezig geweest, maar al gauw verdwenen zonder zich met de krijgsgevangenen te hebben bemoeid. Het kamp lag in een ongeveer 1500 meter brede vallei, ten oosten en ten westen begrensd door bergen. De voeding was er slecht, er hoefde niet gewerkt te worden, slechts het hoeden van geiten was toegestaan. Uit dit saaie leven werden ze op 14 april even gewekt,  toen de kampcommandant uit de stad terugkwam met een varken en 346 individuele Rode -Kruispakketten. Ook bracht hij kranten mee. Gul beloofde hij hun nog een grammafoon met platen, die nooit gekomen is. De G.G. en generaal Ter  Poorten waren in een Amerikaanse squad ingedeeld, waar zij bij de voedselverdeling veel tijdrovende pietluttigheden meemaakte. Ook in Tamasata was niets eetbaars te verkrijgen. Wel kregen zij tijdens de laatste dagen in dit kamp meer en beter voedsel. Op 30 mei was dit zo overvloedig aan varkensvlees, dikke soep en gestoofde sweet potatoes, dat men voor het eerst een voldaan gevoel kreeg.  Op diezelfde dag werd er gelegenheid gegeven klachten en wensen in te dienen. Men vroeg zich af wat de Japanners hiermee voor hadden. Dit werd duidelijk toen op 1 juni de Zwitserse vertegenwoordigers van het Rode Kruis het kamp bezoeken.  Wainwright, Ilgen en Percival waren reeds onderricht wat zij deze Paravicini moesten zeggen en dat deden zij ook braaf. Overigens verwaardigde deze man zich niet de gevangenen aan te kijken. Na zijn vertrek kreeg men te horen, dat de kampbewoners overgeplaatst zouden worden. Hiervan zouden veertien prominenten en evenveel oppassers worden uitgezonderd. Later pas vernam men datum en plaats. 3 augustus 1943 werd een gedenkwaardige dag. Nadat de avond tevoren de Tenko om half acht, een uur eerder dan gewoonlijk, was gehouden, werden generaal R.T. Overakker en kolonel G.V.S. Gosenson wegggeroepen. Na een half uur kwamen zij in de barak terug en deelden ons mee, dat zij het Shrakawakamp wel spoedig zouden  moeten verlaten. Wanneer en waarom was hun niet duidelijk geworden. In de middag van 3 augustus kwam de kampcommandant, Frisco Bob, een officier van de kenpeitai en een soldaat van de wacht met bajonet op het geweer onze barak binnen. De kempei-officier liet een stoel halen en ging in het pad voor het bed van Gosenson zitten. Hij liet door de tolk aan Toorop, De Quant en mij- als hokgenoten  zeggen, dat wij geen Nederlands meer mochten spreken alleen Engels.  Daarop gelasten hij Gosenson de noodzakelijkste dingen in zijn ransel te pakken. Vic had daar veel last mee, omdat hj ernstige spit had. Wij mochten hem erbij helpen. Een kous met rijksdaalders haalde hij uit zijn koffer en legde die terzijde. Ik  duwde het ding echter in zijn ransel, zeggende: ‘Dit heb je vergeten’. Al zijn papieren werden hem afgenomen. Toen zijn ransel volgepakt was, werd hij na ons een hand te hebben gegeven weggeleid. Ook Overakker onderging hetzelfde lot. De volgende morgen vroeg ik op het kampbureau om labels met de toekomstige adressen. Deze werden door kolonel Wood vertaald  ‘Sumatra’.   Waarom  zouden de Japanners die twee naar  ‘Sumatra’  sturen?  Om een opstand in Atjeh te dempen? Zij hadden hun eigen radicale methoden daartoe. Generaal Overakker had- zo vernamen wij na de oorlog- een schriftelijke order uitgevaardigd om een organisatie op Sumatra’s  Oostkust op touw te zetten teneinde bij een geallieerde landing het bestuursvacuum op te vullen, vrouwen en kinderen te beschermen, en een nieuw militair apparaat op te bouwen.

bezoek aan Ereveld Antjol 2013

bezoek aan Ereveld Antjol 2013

overakkerrt2005 gosensongfv2005

 

 

 

 

 

 

 

Op 12 oktober 1943 in arrest gesteld op beschuldiging van anti-Japanse activiteiten werden  Overakker en Goseson op 9 januari 1945 te Fort de Kock geëxecuteerd en aldaar begraven. Na de oorlog zijn zij op het Ereveld te Medan herbegraven en daarna in 1966 met Indonesische militaire eerbewijzen opnieuw op de begraafplaats te Antjol bij Djakarta. Bijna al hun medewerkers kregen de doodstraf.

Van het prominentenkamp te Moksaq, waar onze landvoogd en legercommandant verbleven, kregen wij op 17 augustus bericht via de luitenant Harold Lloyd. Zij ‘enjoyed camplive’, zie hij. Drie dagen daarna arriveerden twee groepen Britse en Nederlandse krijgsgevangenen. respectievelijk afkomstig van Heito ( Zuidwestkust van Formosa) en Kinkesake, 18 mijl zuidwest van Keelung. Onder deze 125 man waren er vijf Nederlanders, te weten kapitein P.J. Rosenwald en tweede luitenant C.van den Broeke  van Palembang, luitenant ter zee 1e klasse H.H. Volten van Hr.Ms.  Evertsen en de luitenants ter zee 2e klasse Th. ten Klooster en en J. Koot van de Poelau Bras. Rosenwald van den Broeke H.H. Volten Thomas ten Klooster J.Koot

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Op 31 augustus werd te 8 uur op de 7e squad de verjaardag van Koninging Wilhelmina door alle Nederlandse kampbewoners herdacht met het zingen van twee coupletten van het Wilhelmus. De maand september had een slechte start. Group-captain E.R. Rice van de R.A.F. overleed op de 5e, na een jaar bedlegerig te zijn geweest. De reis van Karenko naar Shirakawa was funest voor hem geweest. Enkele dagen vóór zijn dood werd hij door Father Kennedy nog gedoopt. Vele van ons waren op zijn begrafenis aanwezig.
Het kwam niet vaak voor dat wij ons in het kamp echt konden verheugen. Dit was wel het geval toen wij op 1 december kapitein Imamura kwijt raakten. hij werd vervangen door de eerste luitenant Wakayama van een mijnenkamp bij Taihoku, waar deze niet zo’n beste naam had verworven. In de korte tijd dat hij ons kamp commandeerde,deed hij het echt niet slecht. Op 7 december overleed de Britse aircommodore B.J. Silly aan een leverkwaal. Hij was een van de ” Special Party” die op 27 december 1942 van Java was vertrokken. Een edel, fijn mens. Tijdens zijn leven gaf hij een clubje Nederlandse kolonels in Infanterie X Engelse les, zelf sprak hij goed Frans en Duits, een zeldzaamheid bij Britten. Zijn vader was jaren in diplomatieke dienst geweest, ook in Nederland. De Britten noemden hem de Dutchman, omdat hij zo vaak onze squad  kwam bezoeken en het goed met ons kon vinden. Maltby had nog geprobeerd hem in een Japans hospitaal te Kagi te doen opnemen voor een operatie, maar de kampcommandant stond dit niet toe.  Fleischer en Koppen vlochten van mimosa een krans waaraan een rood wit blauw  (repen van geverfd laken). Dominee Binderman leidde de rouwplechtigheid. Op 8 december werd Silly, door vele geallieerde makkers begeleid, naar zijn laatste rustplaats gedragen. Afbeelding (25) De dag daarop herdachten de officieren van de Koninklijke Mariniers de 278ste  verjaardag van het Korps Mariniers. Aan de 1ste luitenant de mariniers  G.J.B. Veenhuys werd een toepasselijk geìllustreerd gedicht aan geboden. 42738759_2331192396895554_7056180501920350208_o Zo stonden wij op 24 december 1943 om 13 uur opp ons paasbest( summiere kampkleding) aangetreden op het grasveld voor het hospitaal. Op lange tafels lagen veldruikertjes in krantenpapiergewikkeld,een paar witte dozen waarin 60 geslachte eenden en enkele watermeloenen. Daarnaast stonden enige manden met pisangs. De Jappaners hadden voor 9 eenden gereserveerd. De andere waren voor onze menage bestemd. Precies om 2 uur hield de kampcommandant, geflankeerd door Bob, een tafelrede die begon met ‘Merry Christmas’. Hij kende onze gewoonten niet maar had wel begrepen, dat wij aan dit feest grote waarde hechtten. Wij moesten God dankbaar zijn voor verschillende dingen zoals ons betrekkelijk rustig bestaan, terwijl onze kameraden hun leven waagden. Wij zouden in ons land als nietswaardigen ontvangen zijn omdat wij de strijd verloren hadden, terwijl wij thans onder de goede hoede van Japan leefden met een dak boven ons hoofd en voldoende voeding. Door het zangkoord van de 7e sqaud werd  ‘Kerstmis 1943’ van Fleischer en Cox ten hore gebracht, dat veel waardering oogstte. Het avondeten op eerste kerstdag bestond uit goede bonensoep met een lichte smaak van varkensvlees, pastei van aardappelen, groenten en vlees, een koek van maïsmeel, een stukje gebakken vis en appeltaart. De Nederlanders aten gezamelijk in twee vlak tegenover elkaar liggende kamers. De tafels gedekt met beddenlakers. Voor de aanvang van het maal sprak ik een korte rede uit, opwekkend tot verdraagzaamheid en hulpvaardigheid. Op  tweede kerstdag bezochten we de syands bij de squads der jonge Britse officieren, waar het luidruchtig en vermakelijk toeging. Er werden o.m. paardenraces gehouden zoals op onze mailboten werden georganiseerd.  De medewerking van de Japanners was dien aard dat kolonel Pilet op 29 december een dankbrief schreef aan de kampcommandant. Die goede indruk was intussen wel vervaagd en vele herinnerden zich beter de gevoelige meppen, die op de dagen na Kerstmis waren uitgedeeld, en het strenge regiem dat toen was ingesteld. Wij, Nederlanders, waren er bijzonder trots op twee grootmeesters in ons midden te hebben. De soldaat Willem A. van Rhee was de beste schaakspeler van het kamp. Hij hield simultaanwedstijden, speelde ook geblinddoekt en verloor bijna nooit. Vooral de Amerikanen waren diep onder de indruk van zijn prestaties. Kolonel A. Struivenberg was de bridge-matador. Amerikanen en Britten kwamen vaak met hun problemen bij hem. Als de maestro gesproken had was iedereen te vreden. Op een dag liet de Amerikaanse kolonel Williams zich tijdens het werk het graven van een visvijver ontvallen dat hij jarig was. In gedachten liet hij zijn vroegere verjaardagen,thuis en bij vrienden, de revue passeren. Koppen en van Kuilenburg besloten hem wat op te vrolijken. Met hun zanddraagbaar liepen zij een eindje terug, maakte een sierlijke zwaai, namen op het tjotterai van Koppen de parade aan en defileerden met ‘hoofd rechts’ voor de verbaasde Williams. Die haastte zich de houding aan te nemen en te salueren. Daarna betuigde hij zijn tevredebheid over de keurige en krijgshaftige houding van de troep. Boze tongen beweerden dat het graven van de enorme kuil niet voor een vijver bedoeld zou zijn. Die zou als massagraf moeten dienen, wat wij toen een dwaze veronderstelling vonden. Eerst na de oorlog werd het ons bekend, dat dit inderdaaad had gekund. Bij Makassar in Zuid-Celebes  en bij de Bandoeng- en Tjimahikampen werden ook dergelijke vijvers door de krijgsgevangenen aangelegd. Van de vis die in onze vijver in Shirakawa werd gepoot, hebben wij er nooit één op tafel gezien. Afbeelding (27)

Op 12 juni overleed na ruim zeven maanden ziek te zijn geweest de majoor der militaire administratie I.F. Elzinga. Toen hij op 8 november 1943 in Shirakawa aankwam, was hij reeds ziek. Met tuberculoze pleurits werd hij in het hospitaal opgenomen. Het stoffelijk overschot werd in een ruw betimmerde kist opgebaard in het hospitaal, waar twee officieren van squad 7 bij toerbeurt om het uur de erewacht betrokken. De dag daarop vond om 16 uur de teraardebestelling plaats, geleid door dominee Bindeman. Generaal Ilgen sprak een rede uit. Daarna zongen de verzamelde Nederlandse gevangenen ende geallieerden vertegenwoordigers  Abide with me  en het vijfde vers van het Het Avondlied:   

Ik weet, aan wien ik mij vetrouwe, al wisselen ook dag en nacht. Ik ken de rots, waarop ik bouwe; hij faalt niet, die uw heil verwacht, Eens aan de avond van mijn leven breng ik, van zorg en strijden moe, voor elke dag, mij hier gegeven U hoger, reiner loflied toe.

Vervolgens werd de kist, waarop een eenvoudige grafkrans en ruikers van tuberozen, naar de begraafplaats op de heuvel buiten het kamp gedragen. Alle Nederlandse generaals en kolonels waren daarbij aanwezig. Afbeelding (28) Het groeten van mede-krijgsgevangenen van hogere rang werd verboden.  Deze plagerij verleidde Grumpy ertoe om de 8e ( Amerikaanse) squad op te dragen zonder gereedschap de goten tussen de barakken van gras te ontdoen. Het gebruik van nagelschaartjes was toegestaan. Verder moesten we onze werkschoenen inleveren; voortaan liepen wij op houten sandalen of op tot sloffen vervormde schoenen, waarvan de hielen van het bovenleer waren weggesneden. Al het farmwerk kwam nu op de oppassers neer, maar hun diensten in het kamp werden toto een minimum beperkt terwijl die van ons uitgebreid werden. Steeds meer kwam ons leven dat van de inboorlingen nabij.  De meesten liepen in een kort onderbroekje rond. Anderen die zelfs dat niet meer hadden, gebruikten een tussen de benen doorgehaaldde lap ( Tjawat)

Tjawat

Tjawat

unnamed

 

 

 

 

 

 

De vele nachtelijke appels waren zeer onaangenaam. Men stond slaapdronken op, opgejaagd door de Japanners met hun ‘hurry, hurry,!.  op een gelid stonden  dan de 44 man van een squad, sommigen herinnerden zich hun nummer in het Japans niet meer en o wee als er verandering in de telling kwam doordat iemand het hospitaal in gegaan was. Het overnummeren maakte de Japanners altijd razend.
Op 28 juni1944 kwamen twaalf jonge Britse officieren van Heito in Shirawaka aan met een zak vol geruchten. De atlas die De Fremery van Palembang had meegebracht en zorgvuldig had bewaard, ging van hand tot hand.  Wij voelden dat er iets gebeurde op het oorlogstoneel, dat voor de Japanners niet erg prettig was. Herhaaldelijk zagen we groepen vliegtuigen; van 20,30 en soms wel 50 stuks over het kamp vliegen; van noord naar zuid, dan weer van zuid naar noord. Sinds 26 april 1944 hadden wij geen kranten meer ontvange, zodat wij niets meer wisten. Een gevaarlijke kwestie leek aanvankelijk het optreden van de luitenant de mariniers Veenhuys te worden. Op 16 juli werd ons namelijk bevolen aan te treden vor een anti-malariacampagne. Hiertoe moesten wij onze schoenen uit het hok halen. Aan de laatse vroeg Grumpy (Japanse) commandant waarom hij geen schoenen droeg. Veenhuys vond sandalen gemakkelijker en Van Kregten vond ze luchtiger. Grumpy stapte op de luitenant af, die uitdagend-lacherig gekeken zou hebben. Van Kregten bracht zijn bril in veiligheid, Veenhuys weerde de slagen van Grumpy af en en zei  ‘Stop that please’, tegelijk een dreigende houding aannemend. Bozuwa kon zijn naar achter gebrachte arm vasthouden. Onmiddelijk hierna werd appel gehouden voor het hele kamp. Alle getuigen moesten hun versie geven van de toedracht. De volgende keer zou opgetreden worden als tegen  ‘army enemies in the battle’ . Hiermee bedoelde hij waarschijnlijk de doodstraf. Op 22 september overleed de gepensioneerde kolonel  R. Posthumus, nadat hij staande in het gelid tijdens het avondappel in de barak een half uur van tevoren in elkaar gezakt was.

Kolonel R. Posthumus

Kolonel R. Posthumus

Hong Kong Sai Wan War

Hong Kong Sai Wan War

 

 

 

 

 

 

 

 

Alle Nederlandse generaals en vijftien kolonels vergezelden hem naar de begraafplaats waar hij naast majoor Elzinga kwam te liggen. Posthumus was een brave makker dichter en gevoelsmens. Jammer dat zijn bundel gedichten uit die tijd van krijgsgevangenschap verloren is gegaan. Generaal De Fremery maakte van het kerkhofje een schets om die later -uitgewerkt-  aan de weduwen van de van de daar rustenden te kunnen overhandigen. Op 30 september kregen de 28 Amerikaanse en Nederlandse generaals van squad 1 en drie oppassers plotseling de mededeling, dat zij binnen 24 uur moesten vertrekken. Zij zouden in een oord terecht komen waar zij met koude rekening moesten houden; toch mochten zij niet meer dan 10 kg aan bezit meenemen. De volgende morgen werden hun schrifture, waaronder dagboeken in beslag genomen. Wegens de te verwachten strenge kou in het toekomstige kamp moest daar een deken bij zijn en warme kleding. Reeds op 9 oktober om 4 uur verlieten we Shirakawa. Waarom zo’n haast? Men was zeker bevreesd dat na de herovering van de Philippijnen Formosa aan de beurt zou komen. Om 3.45 uur in de morgen stonden wew opgesteld voor het hospitaal Na een kom soep ontving ieder twee rijstballen ter grootte van een tenisbal in een zakje. Van de achterblijvende elf Nederlandse officieren Allirol, Drost, De Waal, Van de Broeke, Yoe, Sjoers, Veenhuys, Koot, Volten, Ten Klooster, en Rosenwald  namen we afscheid.  Dat van mijn vriend Jac. Allirol viel mij het zwaarst. Hij was ziek en alle Nederlandse artsen gingen met ons mee. Hij had er bovendien een hekel aan door een Britse dokter behandeld te moeten worden. We werden per truck naar Kagi gebracht, daar vandaan ging het per trein naar Keelung. In Keelung werden verplaatst naar de haven voor passage aan boord van  Oryoku Maru1.

Oryoku_Maru1

Oryoku_Maru1

De Oryoku Maru 1 (7.362 ton, soms aangeduid als Oryoki Maru,  vrachtschip met passagiersaccommodatie) ver­trok op 23-10-1944 met 260 krijgs­gevangenen uit Keelung (Formosa) naar Japan. Deze krijgsgevangenen vormden de zoge­naamde “Special Party” (hoge Amerikaanse, Engelse en Nederlandse ambtenaren en militairen); zij kwamen uit het Kamp Shirakawa, in het noorden van Formosa.

Verder waren er zieke Japanse soldaten en Japanse vrou­wen en kinderen aan boord.

Op 27-10-1944 kwam het schip aan in Moji. De krijgs­gevangenen ging per trein naar Beppu (270 km ten zuiden van Moji op het eiland Kiushu). Zij werden hier onder­gebracht in drie hotels.

 Het vervolg van de “Special Party”   lees je op deel 2